Spelling

KLANKENSCHEMA SPELLING
Korte klank
a  e  o  u  i
Lange klank     
aa  ee  oo  uu
Tweetekenklank
ei  ij  oe  eu  ui  ie
au ou ch ng nk uw

Drietekenklank 
aai  ooi  oei  auw  ouw
Viertekenklank
eeuw   ieuw
Medeklinkers
w  r  t  p  s  d  f
g  h  j  k  l  z  v
b  n  m

Om een woord goed in stukken te verdelen, moet je heel goed naar het woord luisteren.
Luister maar eens naar het woord broek. Je hoort /broek/!.
Dit woord bestaat uit één stuk en zo’n stuk noem je een klankgroep.
Bij het woord broeken hoor je: /broe/ - /ken/!
Dit zijn twee stukken, dus dit woord bestaat uit 
twee klankgroepen.Bij het woord wandeling hoor je: /wan/ - /de/ - /ling/!
Dit woord bestaat dus uit drie klankgroepen.

Regels:
1.    Als een klankgroep eindigt op een medeklinker zegt het hoortmannetje: ‘je schrijft het woord zoals je het hoort’.

2.   Als een klankgroep eindigt op een twee teken klank zegt het hoormannetje: ‘je schrijft het woord zoals je het hoort’.

3.   De derde regel heeft betrekking op woorden open lettergrepen. Als een klankgroep eindigt op een lange klank komt de klinkerdief. Een klinkerdief zegt” ‘lange klanken hebben pech, ik haal gewoon een letter weg’.

4.   De vierde regel heeft betrekking op woorden met gesloten lettergrepen. De dubbelzetter. De regel die het kind moet onthouden, luidt hier: ‘na a, e, i, o en u schrijf ik twee medeklinkers, lekker púh!’

Vriendjeswoorden: sommige medeklinkers zijn vriendjes van elkaar, daar mag niets tussenkomen. Je hoort er soms iets tussen, maar schrijft dat niet op.


Voorbeelden zijn: melk, berg, half, worm.

Cht-woorden: hoor je een kort klank en een /g/-klank met een /t/, dan gebruik je de twee teken klank –ch en schrijf je –cht, behalve bij: ‘hij ligt’, ‘hij legt’ en ‘hij zegt’. Voorbeelden: wacht, lucht, bocht.

Langer maken van woorden: hoor je aan het einde van een woord /t/-klank, dan moet je het woord langer maken. Je hoort dan of je een –t of –d moet schrijven. Hoor je aan het einde van een woord een /p/-klank, dan moet je het woord langer maken. Je hoort dan of je een –p of een –b moet schrijven. Bijvoorbeeld: kaart, paard, loop, web.

Fopletters: let op bij de –ee, -oo, - eu en –aa die klinken anders als de /r/ of de /l/ erachter staat. Bijvoorbeeld: boor, kleur, kool, veel, blaar en kleur.

De stomme klank: hoor je de stomme klank,
dan schrijf je meestal een –e.
Hoor je -/luk/, dan schrijf je –lijk.
Hoor je -/ug/, dan schrijf je –ig
Bijvoorbeeld: groeien, beloof, moeilijk en zuinig.